Vraagbaak & thema’s

Hieronder kunt u via het contactformulier een vraag stellen over alle onderwerpen die betrekking hebben op het beheer, de restauratie en de bewoning van particuliere monumenten. Uw vraag wordt vertrouwelijk behandeld en we zullen proberen zo snel mogelijk een antwoord te geven. 

Voornaam
Achternaam
E-mail
Vraag
Het formulier is met succes verzonden!
Er waren wat fouten bij het verzenden van het formulier. Controleer nogmaals alle formuliervelden.

Duurzaam renoveren

Een aardgasloos monument

‘Het restaureren en de verduurzaming, die twee zaken hebben altijd mijn grootste interesse gehad. De opgave om de energiehuishouding van dit monument aan te pakken bracht hun samen. De op aardgas gestookte cv-ketels moesten worden vervangen. Dat kon door een op biobrandstof draaiend verwarmingssysteem, dat op een heel natuurlijke wijze in het gebouw kon worden geplaatst. Alle cultuurhistorische waarden zijn behouden, en het monument draagt bij aan de gewenste energietransitie’.
Architect Pieter van Traa woont en werkt in een schitterend monument aan de Havenpark in Zierikzee. Een voormalig pakhuis, gebouwd rond 1500 aan de voormalige haven. Begin deze eeuw kocht hij het aan om er te gaan wonen en te werken.

Gesplitst in appartementen
‘Het pand was door de eeuwen heen regelmatig aangepast, verbouwd en in de tweede helft van de negentiende eeuw zelfs gesplitst in vier appartementen. Vandaar dat het vier huisnummers heeft. Ik ben begonnen om het geheel weer samen te brengen. De oorspronkelijke eenheid binnen het gebouw te herstellen. Daarbij gebruik te maken van mijn cultuurhistorische kennis en uiteraard ook de smaak van mijn vrouw en mijzelf. Veel hokjes en bijvoorbeeld de verschillende badkamertjes eruit te slopen. De centrale trap weer terug te brengen. Waar ooit de wanden bespannen waren, dit terug te brengen, in een motief naar onze voorkeur. Maar ook veel elementen hebben weten te behouden. De kabeltjes van een katrol die we hebben laten zitten herinneren aan een raam dat ooit is verwijderd om plaats te maken voor een deur. Bouwsporen uit het verleden dus, aangevuld met nieuwe bouwsporen’.

Bij uitstek duurzaam
‘Monumenten zijn bij uitstek voorbeelden van heel duurzame gebouwen. Ze gaan immers al eeuwen mee en hebben historisch gezien een geheel eigen uitstraling en waarde. Maar toch kijk je ook naar hedendaagse eisen en wensen op het gebied van duurzaamheid. Zo heb ik de gevels aan de binnenzijde kunnen isoleren terwijl ik toch de ramen in enkelglas heb gehouden. Enkel glas hoort in mijn ogen bij een monument. Dat het dus op sommige plekken een beetje tocht, neem ik voor lief. Trouwens goed voor het binnenklimaat. Verduurzaming kan ook door je eigen woongedrag aan te passen – een trui aan en niet elk vertrek warm houden. Iets anders is de vermindering van de CO2 uitstoot. Hoe kan een monument daaraan bijdragen? Op zolder hingen drie cv-ketels. Een ervan was eigenlijk al “dood”, een tweede lag op sterven en een derde zou ook niet lang meer mee gaan. Oorspronkelijk leverden zij samen de 95 kilowatt (kW), nodig voor dit pand. Ter vergelijking, voor een “gewoon” woonhuis volstaat 25-30 kW. Vervanging van de drie door één op biobrandstof werkende ketel bleek een uitstekende optie. Alternatieve verwarmingssystemen, waaronder een warmtepomp, vielen om verschillende redenen af. Deze biomassaketel verbrand houtpellets. Kleine blokjes die worden geperst van bewerkingsafval uit de houtindustrie’.

Rookkanaal bood kansen
‘Elk monument biedt zijn eigen, unieke kansen op verduurzaming. Door dit hele gebouw loopt een oud rookkanaal. Dat bleek ruim genoeg voor de nieuwe leidingen voor het transport van de verbrandingslucht uit de kelder naar boven. Daarbij kwamen ook nog leidingen voor tap- en stookwater, die mede worden gevoed door enkele zonnecollectoren. Op zolder nam de nieuwe tapwaterboiler de plaats in van de oude ketels, terwijl in de kelder de biomassaketel kwam te staan. Wat we dus hebben moeten opofferen is de ruimte in de schouwen. Daar is nu een plaat voorgezet om de leidingen uit het zicht te werken. Behouden is het bestaande hoog-temperatuursysteem verwarmingssysteem met radiatoren.

Naast de als architect opgedane kennis en ervaring komen bij een ingreep als deze de kwaliteitsrichtlijnen van de stichting ERM goed van pas. Voor mijzelf en voor de uitvoerenden, zoals de installateur. Ingrepen in historische panden vragen om vakmanschap, specialistische kennis en ervaring. De richtlijnen die hiervoor zijn ontwikkeld bieden houvast. En naast een optimale zorg voor monumenten leveren zij ook tijd- en geldwinst op. Er zijn uitvoeringsrichtlijnen voor werkzaamheden als rietdekken, schilderwerk en voegwerk. Maar ook erkenningsrichtlijnen, voor architecten bijvoorbeeld. Daarin staan afspraken over criteria en procedures waarmee de kwaliteit van het werk van de restauratiearchitect vakinhoudelijk wordt gedefinieerd en toetsbaar is. In die richtlijnen hebben wij, architecten, aannemers, schilders etc., samen met experts van de overheid en deskundigen bij opdrachtgevers op allerlei specifieke gebieden onze kennis bijeengebracht’.

Tips voor verduurzaming
‘Met dat delen van kennis en ervaring maak je het mogelijk een monument verantwoord te verduurzamen. ERM heeft daarvoor trouwens ook een handige waaier uitgegeven met tal van tips. Want een monument is “een levend object”. Er kan van alles mee, wanneer je er maar met respect mee omgaat. Je kunt er toevoegingen aan doen, die aansluiten op de eisen van elke keer weer een nieuwe tijd. Zo verleng je levensduur van een monument. De investering van zo’n € 40.000, die ik heb gedaan in de vervanging van de traditionele cv-ketels door een biomassaketel, in combinatie met de zonnecollectoren, verdien ik in een jaar of acht terug. Reken maar uit: 22 cent kost een kilo pellets (inclusief het transport); 1,8 kilo pellets staat gelijk aan één kubieke meter aardgas. Dus geven we omgerekend 25 cent minder uit per kubieke meter aardgas. En het monument draagt bij nu aan de maatschappelijke opgave om de CO2 uitstoot te verminderen. Zo kan het monument en het milieu met een gerust hart worden overgedragen aan volgende generaties.’

Vochtprobleem

In Nederland komen in veel gebouwen vormen van vochtoverlast voor, en dan met name in monumentale, oudere gebouwen. De overlast kan bestaan uit een onaangenaam binnenklimaat, soms met een muffe geur, uit zichtbare vochtplekken en schimmels.
Vocht levert niet alleen overlast voor de bewoners op, maar tast ook de constructie van het gebouw aan. Maar het vocht voert vrijwel altijd ook nog bouwschadelijke zouten mee, welke de aantasting van de constructie en de afwerking nog verergeren.

De aanpak van vochtproblemen in monumenten is daarom een “must”, niet alleen voor het binnenklimaat, maar ook voor het behoud van ons erfgoed.

Een slechte kwaliteit van het binnenklimaat heeft gevolgen voor onze gezondheid. Onze luchtwegen zijn gevoelig voor langdurige belasting door te vochtige lucht. En schimmels zorgen voor een toename van de concentratie sporen in de lucht. Maar ook mensen met reumatische aandoeningen ondervinden overlast van een vochtig binnenklimaat. Verder vraagt het opwarmen van een vochtig gebouw meer energie dan het opwarmen van hetzelfde gebouw in droge omstandigheden.
Een deel van de oorzaken van een vochtig binnenklimaat ligt binnen de directe invloedsfeer van de bewoners. Woonvocht, afkomstig van onze aanwezigheid en onze dagelijkse bezigheden, kunnen wij vaak eenvoudig naar buiten weg ventileren.

Soms ligt de oorzaak van een ongezond binnenklimaat echter buiten de directe invloed van de bewoners. Het betreft dan bouwkundige oorzaken die het binnenklimaat nadelig beïnvloeden. Te denken valt aan optrekkend vocht en doorslaand vocht. In beide gevallen beweegt het vocht zich door de capillairen van het materiaal.
In dergelijke gevallen kan effectief ventileren de situatie verbeteren, maar primair zal de oplossing voor het probleem gezocht moeten worden in het stoppen van de aanvoer van het vocht.

Bij optrekkend vocht wordt dan al snel gedacht aan het injecteren van de constructie zodat er een horizontaal vochtscherm in de constructie ontstaat. Doel hiervan is de opgaande vochtstroom te onderbreken, liefst zo laag mogelijk in de constructie. Het injecteren bestaat uit het boren van gaten van circa 16 mm. doorsnede op onderlinge afstand van circa 150 tot 200 mm. in alle wanddelen waarin het optrekkend vocht zich openbaart. In de geboorde gaten wordt, al dan niet onder druk, een vloeistof ingebracht die na uitharding een waterdichte horizontale laag vormt in de constructie. Optrekkend vocht kan zodoende niet hoger meer in de constructie doordringen dan tot het ingebrachte vochtscherm. En aanwezig vocht boven het ingebrachte vochtscherm dient te verdwijnen door natuurlijke verdamping.

De werkzaamheden zijn omslachtig en brengen de nodige overlast met zich mee. En helaas wijst onderzoek uit, dat het beoogde resultaat slechts in circa 35% van de projecten wordt behaald. In de overige 65% van de projecten is de dichting van het aangebrachte vochtscherm niet volledig of veroorzaakt het vochtscherm nieuwe problemen.
Bij doorslaand vocht wordt vaak gedacht dat hydrofoberen de oplossing is. Hierbij wordt de buitenzijde van de gevel, meestal na een intensieve reinigende behandeling, voorzien van een waterafstotend preparaat. Hierdoor wordt neerslag niet langer door de constructie geabsorbeerd maar stroomt het langs de buitenzijde af naar beneden. Een hydrofobeermiddel dient “ademend” te zijn, zodat woonvocht van binnen naar buiten door de constructie getransporteerd kan worden.

Als de dampdoorlatendheid van het hydrofobeermiddel echter onvoldoende is, zal er een verhoogde vochtconcentratie kunnen ontstaan achter het hydrofobeermiddel, dus nabij het buitenoppervlak van de constructie. Bij vorst kan hierdoor grote schade ontstaan aan het oppervlak van de constructie door het afvriezen van schilvers van de constructie. Hiermee ontstaat niet alleen esthetische schade, maar meestal neemt het breukvlak van de steen nog makkelijker water op dan de oorspronkelijke huid van de steen. De oplossing is in zo’n geval erger dan de kwaal.
Kenmerkend voor zowel injecteren als hydrofoberen is, dat er een wijziging aan de bouwmassa wordt aangebracht, die niet meer ongedaan gemaakt kan worden. In Rijksmonumenten streeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed er echter na, dat uitgevoerde restauratiewerkzaamheden reversibel zijn. Injecteren en hydrofoberen zijn hiermee dus in tegenspraak.

Vochtprobleem
Een innovatieve oplossing tegen optrekkend vocht en doorslaand vocht bestaat in de vorm van elektrokybernetische vochtverdringing De systemen (er zijn er twee op de markt) gaan uit van een elektrokybernetische pulsgenerator die door het uitzenden van elektromagnetische pulsen de opgaande kracht van optrekkend vocht weet te breken, waardoor de zwaartekracht in staat is het vocht weer naar de bodem terug te laten keren. Daarnaast veroorzaakt de puls ook een hogere verdamping aan het oppervlak van de constructie. Gevolg is dat de concentratie capillair vocht merkbaar afneemt. En meetbaar.

Het meetbaar zijn van de afname wordt in een meetprotocol gevat. Daarmee wordt de afname aangetoond. De leveranciers zijn overtuigd van de goede werking en bieden meestal een “niet goed, geld terug” garantie. Hierdoor loopt een opdrachtgever financieel geen risico bij de toepassing van Ecodry. En voor de constructie bestaat er bij toepassing van een dergelijk systeem geen risico, omdat de installatie reversibel is. Immers, als het systeem wordt uitgeschakeld, zal de beginsituatie weer terugkeren. Verder worden de systemen geïnstalleerd zonder hak- en breekwerk, waardoor het installeren geen overlast veroorzaakt. Een aansluitpunt op het lichtnet volstaat.

Inmiddels zijn in Nederland vele gebouwen voorzien van een elektrokybernetische vochtverdringing. In die gebouwen, veelal gebouwen van monumentale waarde, variërend van woonhuizen van woningbouw verenigingen tot herenhuizen, kleine kasteeltjes, kerken, molens en forten, is de vochthuishouding ingrijpend in positieve zin gewijzigd: de vochtige constructies zijn gedroogd en het binnenklimaat is veranderd in een prettig leefbaar binnenklimaat.

Met alle gevolgen voor de gezondheid en het behoud van het erfgoed. Geïnteresseerd in de mogelijkheden? neem contact op met het bestuur van BewoondBewaard.

Scheurvorming in muren

Scheuren in metselwerk hebben tal van oorzaken, van fundering tot foute dakconstructie, van temperatuurverschillen tot en met een gewijzigd gebruik van het gebouw. Ook de rol van spouwankers wordt belicht in dit artikel dat niet alleen de oorzaken, maar ook de oplossingen van scheurvorming helder toegelicht. Een bijdrage van Total Wall Concept.

Inleiding
Scheuren in metselwerk zijn voor de eigenaar van een gebouw reden tot zorg:

  • Door de scheuren neemt (het gevoel van) veiligheid af
  • Aan de esthetische kwaliteit van het gebouw wordt afbreuk gedaan
  • Er is een verhoogde kans op vochtinslag in muren. Het is duidelijk: als er scheuren in metselwerk ontstaan is alle aanleiding om bij het constateren daarvan maatregelen te nemen (of die minstens te overwegen).

Bij het analyseren van de schade moet aandacht worden besteed aan de volgende zaken:

  • Is de schade stabiel of instabiel?– Stabiele schade = schade die zich niet verder ontwikkelt (zoals krimpscheuren)– Instabiele schade = schade die zich verder kan ontwikkelen (zoals die boven lateien of scheuren door verzakking)
  • Wat is de wijdte en richting van de scheur?Scheuren werken als verklikkers. De wijdte en richting van de scheur kan al veel informatie verschaffen. Zo constateren we dat een horizontale beweging heeft plaatsgevonden wanneer de verticale delen van een scheur groter zijn dan de horizontale delen. Andersom heeft een verticale beweging plaatsgevonden als de horizontale delen van de scheur groter zijn dan de verticale delen. Bovendien is het belangrijk te letten op het verloop van de scheurbreedte. Daar waar de scheurbreedte het grootst is, zijn de krachten het grootst.
  • Wat is de mogelijke oorzaak van de scheurvorming?Bij de keuze van een herstelmethode is het van belang dat eerst de oorzaak van de schade wordt vastgesteld. Pas nadat de oorzaak is weggenomen, kan duurzaam scheurherstel plaatsvinden. Scheuren in metselwerk worden in feite allemaal veroorzaakt door trekspanningen die te groot zijn om door de elasticiteit van het metselwerk opgevangen te worden. De redenen hiervoor kunnen verschillend van aard zijn. In veel gevallen zijn de oorzaken gecompliceerd, omdat er sprake is van een samenloop van diverse omstandigheden en factoren. Die komen in dit artikel allemaal aan de orde.

Funderingsproblemen
Het herkennen van scheuren. We onderscheiden:

  • Scheuren die naar boven toe breder of smaller worden
  • Diagonaal scheurverloop, vaak getand via de voeg (als de mortel t.o.v. de steen niet sterk is)
  • Wegzakken van (een gedeelte van) het gebouw de gescheurde delen zijn ook in verticale richting van elkaar verschoven (let op lintvoegen!)
  • Grondverzakking
  • Grondverschuiving
  • Omhoog stuwen van de grond.

Mogelijke oorzaken van funderingsproblemen:

  • verlaging van de grondwaterstand
  • verhoging van de grondwaterstand
  • grondophoging
  • trillingen
  • geologische omstandigheden
  • ontwerp- en/of uitvoeringsfouten
  • ongelijkmatige zettingen door de geometrie van het bouwwerk
  • bomen die te dicht bij het gebouw staan.
  • Verlaging van de grondwaterstandDoor verlaging van de grondwaterstand gaat de grond inklinken. Bij paalfundering kan hierdoor negatieve kleef optreden waardoor palen naar beneden worden getrokken. Ook kan er bij verlaging van de grondwaterstand een stroming ontstaan die grond meevoert met als gevolg een grondverschuiving. Tenslotte kunnen door verlaging van de grondwaterstand houten palen ineens gedeeltelijk boven het watervlak (het freatisch vlak) komen te staan waardoor ze gaan rotten.
  • Verlaging van de grondwaterstand kan worden veroorzaakt door:
  • realisatie van bouwwerken in de omgeving waarbij een open bemaling of een bronbemaling wordt toegepast (tijdelijke zakking).
  • een grote boom dichtbij het gebouw waarvan wortels plaatselijk veelwater aan de grond onttrekken.
  • Verhoging van de grondwaterstandDoor overmatige wateraanvoer kan water niet langer door de grond wegstromen zodat deze verzadigd raakt en er ter plaatse min of meer drijfzand ontstaat. De korrels zullen een dichtere pakking willen zoeken zodat het gebouw plaatselijk gaat zetten, met scheuren als gevolg.Verhoging van de grondwaterstand kan worden veroorzaakt door:
  • overstromingen
  • slechte afwatering van het terrein/het terrein rondom het gebouw loopt niet voldoende af
  • Lekkages (gebroken en lekkende rioleringen, goten of hemelwaterafvoeren).

Verlaging van de grondwaterstand
Door verlaging van de grondwaterstand gaat de grond inklinken. Bij paalfundering kan hierdoor negatieve kleef optreden waardoor palen naar beneden worden getrokken. Ook kan er bij verlaging van de grondwaterstand een stroming ontstaan die grond meevoert met als gevolg een grondverschuiving. Tenslotte kunnen door verlaging van de grondwaterstand houten palen ineens gedeeltelijk boven het watervlak (het freatisch vlak) komen te staan waardoor ze gaan rotten.

Verlaging van de grondwaterstand kan worden veroorzaakt door:

  • realisatie van bouwwerken in de omgeving waarbij een open bemaling of een bronbemaling wordt toegepast (tijdelijke zakking).
  • een grote boom dichtbij het gebouw waarvan wortels plaatselijk veelwater aan de grond onttrekken.

Verhoging van de grondwaterstand
Door overmatige wateraanvoer kan water niet langer door de grond wegstromen zodat deze verzadigd raakt en er ter plaatse min of meer drijfzand ontstaat. De korrels zullen een dichtere pakking willen zoeken zodat het gebouw plaatselijk gaat zetten, met scheuren als gevolg.
Verhoging van de grondwaterstand kan worden veroorzaakt door:

  • overstromingen
  • slechte afwatering van het terrein/het terrein rondom het gebouw loopt niet voldoende af
  • lekkages (gebroken en lekkende rioleringen, goten of hemelwaterafvoeren).

Grondophoging
Bij plaatselijke grondophoging wordt een ongelijkmatige grondbelasting gecreëerd. Zo worden bijvoorbeeld bij het periodiek ophogen van bestratingen, de palen aan de gevelzijde extra belast, waardoor de grootte van de negatieve kleef toeneemt (grondlagen gaan als het ware aan de paal hangen). Het gebouw kantelt dan naar de straat toe. Het inrichten van een vuilstortplaats of een grondbank veroorzaakt een daling van het oorspronkelijke grondniveau. Spanningen kunnen zich dan zodanig door de grond verdelen, dat deze op een andere plaats omhoog wordt gedrukt.

Trillingen
Door trillingen kan de grond plaatselijk inklinken. Trillingen kunnen worden veroorzaakt door: zwaar weg- of treinverkeer dichtbij het gebouw heiwerkzaamheden in de omgeving.

Geologische omstandigheden
De samenstelling en aard van de ondergrond speelt een belangrijke rol. Samenhangende gronden zijn soorten die sterk samendrukbaar zijn, zoals klei en leem. Door de bijbehorende slechte doorlaatbaarheid van deze grondsoorten duurt het soms tientallen jaren voordat zettingen hun eindwaarde hebben bereikt. Niet samenhangende gronden zijn gronden met een in de regel zeer geringe cohesie, zoals zand en grind bijvoorbeeld. Deze gronden laten water redelijk goed door en ze zijn weinig samendrukbaar. De eindzetting is snel bereikt. De snelheid van zettingen heeft dus te maken met het vermogen van de grond om water door te laten/af te voeren.
Schade kan ontstaan door:

  • onvoldoende draagkracht van de grond
  • aanwezigheid van verschillende grondlagen (samenhangende en niet samenhangende) die verschillende druk kunnen opnemen
  • plaatselijk ongeroerde grond
  • de aanwezigheid van een (eventueel: voormalig) slotenstelsel
  • niet goed verdichte aanvullingen

Ontwerp- en/of uitvoeringsfouten
Veel gemaakt ontwerp- en uitvoeringsfouten:

  • onvoldoende diep aangelegde fundering (niet onder de vorstgrens)
  • onvoldoende gedimensioneerde fundering
  • materiaaldefecten ontstaan bij het heien (bezwijkbreuk/scheuren in palen)
  • functieverandering van het gebouw, waardoor de belasting verandert.

Ongelijkmatige zettingen door de geometrie van het bouwwerk
Bij een gewone eengezinswoning is het gewicht van de ontgraven hoeveelheid grond voor de kelder hoger dan het gebouwgewicht dat er voor in de plaats komt. De zetting ter plaatse van het onderkelderde deel is daarom nul. Onder het niet onderkelderde deel zal wel zetting en dus schade optreden. Ongelijkmatige zetting wordt o.a. veroorzaakt door:

  • gedeeltelijke onderkeldering
  • niet gedilateerde aanbouw
  • geconcentreerde belastingen bij onvoldoende spreidingsmogelijkheden.

Bomen die te dicht bij het gebouw staan
Wortels van bomen die te dicht bij het gebouw staan kunnen bij ondiep gefundeerde gebouwen de fundering omhoog drukken. De wortels van de boom onttrekken plaatselijk water aan de grond waardoor de grondwaterstand verlaagd wordt (zie ‘1.verlaging van de grondwaterstand’). De scheuren zullen ’s zomers open staan en ’s winters dicht/kleiner zijn. De wateropname van bomen is zeer temperatuur- en klimaatafhankelijk en ook de grootte en het type boom speelt een belangrijke rol in het dagelijkse waterverbruik.

Gevelstenen

In Amsterdam bestaat het al: de Vereniging van Amsterdamse Gevelstenen, straks wellicht ook in andere steden? In een volgende nieuwsbrief gaan we daar wat over proberen te vertellen.

Te vaak worden gevelstenen bij een algehele schilderbeurt van een pand “gewoon” in de kleur van de kozijnen meegeschilderd. De Vereniging van Amsterdamse Gevelstenen probeert in voorkomende gevallen de eigenaar ertoe te bewegen de gevelsteen eventueel te laten restaureren en een onderzoek te laten doen naar oorspronkelijke kleurresten en deze, na een grondige schoonmaakbeurt, weer aan te brengen. Hiervan zijn inmiddels diverse voorbeelden.

Meer zicht op monumentale interieurs

Download de pdf

Bouwkundige termen

Auteur: Ir D.J. de Vilder

In monumentenland lees en hoor je allerlei termen waarvan je denkt wel te weten wat ze ongeveer betekenen. Maar wat bedoelen ze nou echt? Staat het erg dom om te vragen wat bijvoorbeeld een voluut is, of zijn er meer die daarover twijfelen.

Om aan alle twijfel een einde te maken, kun je natuurlijk het “woordenboek der Westerse Architectuurgeschiedenis” van Dr. Haslinghuis raadplegen, maar dat is weer typische vakliteratuur. Voor gewone mensen volgt hieronder een beknopt overzicht van woorden die we zoal tegenkomen.

A

  • Afgewolfd dak: dak waarvan het voorste gedeelte is afgeschuind boven een afgeknotte puntgevel.
  • Allegorisch: symbolische of zinnebeeldige uitbeelding van een idee of een abstract begrip door middel van een concreet persoon of verhaal.
  • Art Nouveau Decoratiestijl: opgekomen tegen het einde van de 19 de eeuw als reactie op de neostijlen. Het ornament bestaat uit grillige, slingerende lijnen waarbij vaak plantaardige motieven worden toegepast. Andere benamingen: Jugendstil, Nieuwe Kunst, spottend: Vermicellistijl. De Art Nouveau wil geheel oorspronkelijk zijn; vandaar de veelal ongebruikelijke gevormde deur- en vensteromlijstingen.
  • Arcadenrij: Rij bogen op pijlers of zuilen.
  • Architraaf 1: de hoofdbalk, het onderste, dragende deel van een hoofdgestel in de klassieke Griekse en Romeinse bouwkunst (het hoofdgestel bestaat van onderen uit architraaf, fries en kroonlijst).
  • Architraaf 2: timmersmansterm voor de omlijsting van een deur- of raamkozijn.
  • Attiek: Verhoging boven de kroonlijst van een gebouw.

B

  • Barok: stijlperiode in de 17 de en 18 de eeuw, volgend op de renaissance, gekenmerkt door plastische, aan de beeldhouwkunst ontleende behandeling van het gebouw.
  • Berlagiaans: sterk beïnvloed door de stijl van bouwmeester H.P. Berlage (1856-1934) kenmerkend is het gebruik van baksteen metselverband als ornamentering.
  • Biedermeier: ‘burgerlijke’ vorm van het Empire in ons land in zwang, vooral in de meubelstijlen, tussen 1820 en 1850.
  • Boeibord: elk der opstaande kanten van een houten dakgoot, aan de muurplaat bevestigd, het buitenboeibord heeft vaak een naar voren hellende stand.
  • Boezem: bovenste gedeelte van een schoorsteenmantel.
  • Boogfries: rij boogjes onder een architraaf of een lijst.
  • Bovenlicht: raam boven de voordeur, veelal versierd met snijwerk of gietijzeren ornament.

C

  • Cartouche: met rijk kwab- en krulornament versierde gevelsteen in renaissance gevels, veelal voorzien van een opschrift of datering.
  • Classicisme: vormgeving gebaseerd op de bouwkunst van de griekse en romeinse oudheid, in Nederland zien we dit in de late renaissance (17 de eeuw) na ca. 1750 spreken we over neoclassisisme.
  • Classicistische barok: Vooral in Frankrijk, Engeland en Nederland eind 17 de eeuw voorkomende strenge vorm van de barokstijl, vaak gekenmerkt door pilasters van de “kolossale orde”, d.w.z. pilasters die over de totale hoogte van de gevel doorlopen en een hoofdgestel met fronton dragen (vgl. de gevel van het Mauritshuis te Den Haag).
  • Composiete orde: Kapiteelvorm die een vermenging is van de Ionische en Corinthische orde.
  • Cordonlijst: lijst die in een gevel is aangebracht tussen de verdiepingen.
  • Corinthische orde: rijkste vorm van het kapiteel in de klassieke bouwkunst, voorkomend in de late Griekse architectuur en vooral in de Romeinse bouwkunst.

D

  • Dagmaat: de maat van de vrije opening (doorgang) in een deur of raamkozijn.
  • Dagkant: de zijden, haaks of afgeschuind, van de opening in een wand, kozijn, poort of boog.
  • Dam: penant, een smal stuk muur tussen twee openingen, vensters of deuren, waar de damspiegel en de damtafel geplaatst werden.
  • Dessus-de-porte: een met beeldhouwwerk, stuc of een schildering versierd, met lofwerk omlijst paneel boven een deur in het interieur.
  • Deurkalf: tussendorpel in een kozijn boven een deur en onder het bovenlicht in datzelfde kozijn.
  • Diefijzers: traliewerk, meestal voor vensters van de kelder of het souterrain.
  • Dook: ijzeren of koperen kram of bout waarmee stukken gehouwen steen onderling verbonden worden en die met lood wordt aangegoten in de daarvoor gemaakte groeven of gaten.

E

  • Eclectisch: afkomstig van het Griekse werkwoord ‘eklegein’ dat uitkiezen betekent. In het bijzonder gebruikt als benaming voor de bouwwijze in het derde kwart van de 19 de eeuw, toen als reactie op de neogotiek motieven uit verscheidene bouwstijlen (romaans, renaissance, barok, empire) aan één gebouw werden toegepast. In Den Haag ziet men deze stijl, het eclecticisme, vooral aan de huizen rond het Plein 1813 en omgeving.
  • Eierlijst: versiering in de vorm van een reeks half-eivormige motieven, meestal onder een kroonlijst.
  • Empire: Uit het Lodewijk XVI voortgekomen vorm van het neoclassicisme, sterk geïnspireerd op de Romeinse bouwkunst. Bij uitstek de stijl van het Eerste Franse Keizerrijk (Napoleon).

F

  • Festoen: gebeeldhouwde versiering in de vorm van bloemen- en vruchten-trossen, veelal boven vensters, onder de kapitelen van pilasters of in frontons. Motief dat vooral in de barok en in de classicistische barok wordt toegepast (vgl. Mauritshuis).
  • Fries: Onderdeel van een hoofdgestel: horizontale band tussen architraaf en kroonlijst.
  • Frijnen: bewerken van het oppervlak van gehouwen steen met platte beitels of frijnhamers in de frijnslag: een regelmatig patroon van groefjes waardoor het oppervlak verlevendigd wordt.
  • Fronton: meestal driehoekige, soms gebogen bekroning van een gevel boven de kroonlijst. Soms ook boven vensters en deuren. Uit de klassieke bouwkunst afkomstig motief, toegepast in de renaissance, de barok en het neoclassicisme.

G

  • Gebosseerd: bekleding van het metselwerk met aan de voorzijde ruw gehouwen blokken natuursteen om een fors, weerbaar of elitair karakter te suggereren. Motief uit de klassieke bouwkunst, toegepast in de renaissance, de barok en diverse neostijlen. In deze laatste gevallen wordt het bossagewerk vaak in pleisterwerk nagebootst.
  • Gebroken gevel: puntgevel waarvan de contour een knik vertoont.
  • Gecanneleerd: versierd met verticaal lopende groeven in de schacht van een zuil of pilaster.
  • Getoogd: gebogen, gebruikt bij vensters, deuren en nissen.
  • Guirlande: zie festoen.

H

  • Hallekerk: kerk waarvan de beuken (middenschip en zijbeuken) gelijke hoogten hebben.
  • Herme: versierend element in de renaissance en de barok, waarvan het onderste gedeelte een pilaster is, terwijl het bovenste gedeelte een mannen- of vrouwenfiguur voorstelt.
  • Hoekliseen: zie liseen.
  • Hoofdgestel: horizontaal lijstwerk, meestal ter beëindiging van een gevel, bestaande uit architraaf, fries en kroonlijst.

I

  • Impost: blokvormig element tussen het kapiteel en de daarop rustende boog.
  • Ingangstravee: verticaal gedeelte van de gevel, waarin zich boven elkaar de toegangsdeur en telkens één verdiepingsvenster bevinden.
  • Ionische orde: kapiteelvorm met twee voluten (krulvormige motieven).

J

  • Juk: samenstel van dragende kapbalken bij een dakconstructie.

K

  • Kapiteel: kopstuk van een zuil, technisch dienend om het gewicht van de bovenliggende constructies in het hart van de zuil te concentreren. Esthetisch lijkt het kapiteel de last juist veerkrachtig op te beuren. Het kapiteel is bij uitstek geschikt om ornamenteel te behandelen.
  • Keulse goot (1): goot die niet buiten de muur uitsteekt maar met opstaand boeibord op de muurplaat ligt, lekkage komt vaak pas aan het licht als het te laat is.
  • Keulse goot (2): goot die het regenwater binnendoor, over de zolderbalken van de ene buitenmuur naar de ander voert.
  • Kolonnet: dunne dragende zuil tegen pijlers of muren bij romaanse en gotische kerken.
  • Kolossale orde: pilasters die tegen de volle hoogte van de gevel of althans langs verscheidene verdiepingen omhoog gaan. Kenmerkend voor de classicistische barok en neoclassicisme (vgl. Mauritshuis).
  • Koofplafond: plafond met gebogen vlakken tegen de wanden.
  • Kroonlijst: bovenste, naar voren springende lijst van het hoofdgestel .

L

  • Latei: natuurstenen langgerekt blok, houten of ijzeren balk boven een deur of venster, dat het bovenliggende metselwerk draagt.
  • Levensboom: gietijzeren of houten versiering in de vorm van een boom, geplaatst in het bovenlicht van een deur.
  • Liseen: decoratieve pilastervormige muurdam tussen de vensters.

M

  • Mansardedak: dakvorm waarvan het onderste deel van de kap steiler omhoog gaat dan het bovenste, waardoor een geknikte vorm ontstaat. De naam is afgeleid van de 17 de eeuwse Franse architect Mansard.
  • Maskerkraagsteen: console, versierd met een gebeeldhouwde of gesneden kop.
  • Metoop: vak tussen de trigliefen in het fries van een klassiek hoofdgestel.
  • Metselverband: patroon waarin stenen in het muurwerk worden gezet. Een hecht verband wordt bereikt door de verticale voegen in de lagen boven elkaar steeds te laten verspringen. zie figuur voor de benamingen in het metselwerk.
  • Middenrisaliet: vooruitspringende middenpartij van een gevel.
  • Muurplaat: houten balk die plat bovenop een gemetselde muur ligt en daarin met ingemetselde muurplaatankers is vastgezet. Hieraan wordt het dak en de goten bevestigd.

N

  • Neobarok: in het laatste kwart van de 19 de eeuw in ons land voorkomende stijl die een navolging is van de 17 de eeuwse barokstijl. De neobarok in Nederland is internationaal georiënteerd en vertoont zowel Italiaanse als Franse en Duitse trekken.
  • Neoclassicisme: tegen het eind van de 18 de eeuw opgekomen stijl die sterk geïnspireerd is op de klassieke Romense en Griekse vormen. De opgravingen in Pompeï en Herculaneum hadden grote invloed op het ontstaan van het neoclassicisme.
  • Neogotiek: in ons land vooral gedurende de tweede helft van de 19 de eeuw door de Rooms Katholieken voor hun kerken toegepaste stijl, geïnspireerd door de gotiek in de 13 de – 16 de eeuw. De grote promotor van de neogotiek in Nederland was Pierre J.H. Cuypers (onder andere Rijksmuseum, Centraal Station Amsterdam en kasteel Haarzuylen).
  • Neo-Lodewijk XIV: interieurstijl in het derde en vierde kwart van de 19 de eeuw, die een navolging is van het Franse Louis XIV uit het eind van de 17 de en het eerste kwart van de 18 de eeuw. Lodewijk XIV vormen maken ook een belangrijk onderdeel uit van het eclecticisme.
  • Neorenaissance: neostijl die de protestantse kerkelijke bouwkunst en de profane architectuur domineerde in het laatste kwart van de 19 de eeuw. Geïnspireerd op de internationale renaissance van de 16 de en 17 de eeuw en in enkele gevallen op de Vlaamse en Noord Nederlandse renaissance. De renaissance was de stijl die, volgend op de gotiek, zich inspireerde op de klassieke vormen in de Griekse en Romeinse bouwkunst.
  • Neut: blokje van steen of hout, waarop een deur- of raamkozijn rust. De stenen neut dient om verrotting van het kozijnhout door intrekkend vocht van regen- of schrobwater te voorkomen.

O

  • Obelisk: siernaald van steen, veel gebruikt in de klassieke oudheid als herdenkingsteken. Sinds de renaissance ook in West-Europa in zwang, ook als gevelbekroning.
  • Oeil-de boeuf: klein, rond of ovaal venster in het dak of in een fronton.
  • Omlopend schilddak: schilddak dat aan vier zijden rond het huis is aangebracht en dientengevolge in het midden een plat dakgedeelte vrijlaat.
  • Ontlastingsboog: boog in het metselverband boven een deur of venster om de druk van het muurwerk daarboven af te leiden. In de renaissance zijn deze bogen vaak rijk geprofileerd en in het boogveld van beeldhouwwerk of siermetselwerk voorzien.

P

  • Pilaster: verticale verdikking in de muur (muurpijler), meestal tussen de vensters, bekroond door een kapiteel. Motief dat vooral bij gevels in renaissance- of barokstijl werd toegepast.
  • Piron: bekronende versiering op de uiteinden van de daknok (ook wel makelaar genoemd).
  • Poort: een van de grond opgaande opening in muurwerk die toegang geeft tot een achtergelegen ruimte. Een poort bevat in zijn opbouw tal van architectonische belangrijke onderdelen.
  • Profiel, profilering: contour van een bouwonderdeel van steen of hout als dat (denkbeeldig) doorgesneden wordt.
  • Prudentia: allegorische vrouwenfiguur voorstellend de Voorzichtigheid.
  • Putto(kop): gevleugeld engelenkopje. Motief dat in de beeldhouw- en schilderkunst in de renaissance en de barok voorkomt.

R

  • Régence: overgangsstijl tussen het Lodewijk XIV en het Lodewijk XV tijdperk.
  • Renaissance: herleving (wedergeboorte) van de bouwkunst van de klassieke oudheid. Opkomend ca. 1420 in Italië (vroege renaissance), hoge renaissance (1500-1530 in Florence, Rome, en Milaan), loopt in Europa door tot ca. 1580 (late renaissance of maniërisme) en gaat geleidelijk over in de barok. Kenmerkende stijl-elementen zijn de zuilen, kapiteel, hoofdgestel.
  • Retabel: altaaropstand. Met beeldhouwwerk of een schilderstuk versierde hoge wand achter het altaar.
  • Ribben: bakstenen of natuurstenen verdikkingen onder de naad waar de gewelfvelden tegen elkaar sluiten, bedoeld om de druk naar de steunpunten op de vier hoeken af te leiden.
  • Rocaille: andere benaming voor rococo of Lodewijk XV, de interieur- en meubelstijl in de barok (in ons land van kort voor het midden der 18 de eeuw tot ca. 1770), die zich bij voorkeur bediende van asymmetrische vormen met schelp en kuifmotieven.
  • Rococo: in de eerste plaats een decoratiestijl in de bouwkunst en de toegepaste kunsten. Vooral in de periode tussen 1730 en 1780 beleefde zij haar hoogtepunt. De stijl kan als elegant, sierlijk en gracieus omschreven worden. Zij ontstond in Frankrijk, maar haar bloei vond plaats in Duitsland. De gebruikte kleuren zijn veelal licht: roze, wit, lichtblauw, lichtgeel, vaak met goud opgewerkt.
  • Roeven: verbinding tussen de zinken platen op een dak door het zink over latten te vouwen in elkaar te felsen.
  • Rollaag: laag metselwerk van staande stenen als muurafdekking of als ontlastingsboog of –strek boven een raam of deuropening.

S

  • Schilddak: dak waarvan de beide korte zijden driehoekig en de lange zijden trapeziumvormig zijn.
  • Sluitsteen: vaak gebeeldhouwde steen op het kruispunt van twee ribben in een gewelf.
  • Souterrain: onderverdieping die gedeeltelijk ondergronds ligt en met vensters vlak boven het straatniveau verlicht wordt.
  • Spiegel: ook gebruikt als benaming voor panelen ter versiering van het fries onder de kroonlijst.
  • Standvink: verticale houten steun die een moerbalk (hoofdbalk van een zolderconstructie) in of nabij het midden ondersteunt.
  • Steekkap: klein gewelf dat insnijdt in de zijkant van een groter gewelf teneinde een hoger venster mogelijk te maken.
  • Strek: rollaag waarin de stenen in waaiervorm zijn gezet boven een opening in metselwerk, deze dient als ondersteuning van het bovengelegen werk.

T

  • Tandingen (tandlijst): rij van blokjes onder de kroonlijst.
  • Toscaans: variant van de Dorische orde, waarbij de zuil in tegenstelling tot de Dorische een basement bezit.
  • Trap: verbinding tussen op verschillende hoogte gelegen vloeren. Zie figuur voor de benaming van de onderdelen in een trap.
  • Travee: a. gewelfvlak, b. vensteras, dit is een verticaal gevelgedeelte waarin een aantal verdiepingsvensters boven elkaar.
  • Trigliefen: versiering in een Dorisch fries, bestaande uit twee of drie verticale gleufjes. Trigliefen wisselen af met metopen (zie metoop).
  • Trotseerloodje: lapje lood, meest in schild- of medaillonvorm, dat de loodgieter aanbrengt over de spijkers waarmee loden of zinken bekleding op een dak wordt vastgezet. Dient om lekkage door het spijkergat en roesten te voorkomen.
  • Trumeau: middenpijler in een brede deur van bijvoorbeeld een kathedraal.

V

  • Venster: lichtopening, doorgaans voorzien van een kozijnen gedekt door een boog in al zijn vormen, een strek of latei. Zie figuur voor de benaming en onderdelen in een venster.
  • Vensteras: verticaal gevelgedeelte waarin een aantal verdiepingsvensters boven elkaar. Deze term wordt gebruikt als een kroonlijst om een vooruitspringend muurgedeelte, b.v. een pilaster, is heengeleid.
  • Vertinnen: muurwerk met een dunne laag specie bedekken.
  • Vlechting: versiering in metselwerk, waarbij loodrecht op de schuine zijkanten van een puntgevel lagen baksteen op de horizontale lagen zijn geplaatst.
  • Vlechtwerk: siermetselwerk in de boogvelden van ontlastingsbogen of in bakstenen friezen.
  • Voluut: spiraalvormige versiering bij Jonische of Corinthische kapitelen. Ook gebruikt als decoratie op de hoeken van topgevels in de renaissance en de barok.

Z

  • Zaagtandfries: versiering onder een lijst, waarbij een reeks bakstenen met een scherpe kant naar voren zijn gemetseld waardoor het aspect van een zaag ontstaat.
  • Zaalkerk: eenbeukige kerk op vierkante plattegrond, d.w.z. waarbij de ruimte niet door zuilen of pijlers in meer dan één beuk is onderverdeeld.
  • Zadeldak: dakvorm, waarbij de schuine, rechthoekige dakvlakken boven de lange gevels van een gebouw tussen punt-, trap- of andere topgevels beven de korte zijden gevat zijn.
  • Zwik: het gedeelte tussen een boog en zijn rechthoekige omlijsting.
Scroll naar boven